KATTENGEDICHTEN 11

 

Lentepoezenkind

 Men zegt wel van een lentepoezen kind,

dat het door ieder wordt bemind.
Dat iedereen het dolgraag ziet,
maar eerlijk, ik geloof dat niet.

Ik zag het levenslicht in mei,
en zelfs mijn moeder was niet blij,
Zes extra mondjes om te voeden,
was wel erg veel van het goede.

Mijn arme moeder moet je weten,
moest altijd schooien voor haar eten
Soms ving ze ratten of een muis,
nooit had ze een eigen thuis.

Nooit was er iemand die haar streelde,
een vriendelijk woord was al een weelde.
Maar vaker werd ze weggetrapt,
Als ze weer eens eten had gegapt.

Wat haar wel werd toegemeten:
Waren vlooien luizen, neten.
Constant kriebel,altijd jeuk.
Een zwerversleven is niet leuk.

In maart,zo gaat dat al jaren,
willen alle katten paren.
Ook ma ging stappen met een kater,
De zorgen kwamen negen weken later.

De dracht was zwaar en viel niet mee,
Mijn moeder klaagde ach en wee
Negen weken duurde lang,
als je ongelukkig bent, en bang.

Ik ben geboren op de vuilnisbeld,
We waren met zes welgeteld.
Wij hadden geen bedje en geen mand,
maar sliepen in een autoband.

Voor ons geen blikvoer,kuipjes of brokjes,
wij dronken bij mamma, met gretige slokjes.
Veel te snel lag de melkbar droog,
dus gingen we jagen op al wat bewoog.

Mamma heeft teveel van zichzelf gegeven,
een maand na de bevalling verloor ze het leven.
De wereld was zo groot, en wij waren nog zo klein,
het valt niet mee om een zwerfkat te zijn.

De volgende ochtend was mijn broertje stijf,
hij was gestorven,we waren met vijf.
Helaas,ook mijn zusje was zo dood als een pier,
dat hakte erin we waren met vier.

Een buizerd, die ik nu nog voor me zie,
vertrok met mijn broertje,we waren met drie.
Een grote rat nam m'n zusje mee,
je raad het al,we waren met twee.

Mijn laatste zusje,lag koud als steen,
tussen het afval,ik was alleen.
Dus dit is het leven,zo wordt je groot,
vier weken honger,en dan ga je dood.

Voor de laatste maal opende ik m'n ogen,
er stond een vrouw over me heengebogen.
Arme drommel,zei ze met een snik,
je hebt ook honger, net als ik.

Geld heb ik niet,dus het zit je niet mee,
'k heb zelf niets te eten,laat staan voor twee.
Ik geef je af bij het dierentehuis,
ze bezorgen jouw daar vast wel een thuis.

Nu zit ik hier en wacht met smart,
op een lieve baas,met een warm kloppend hart.
Misschien is het leven zo kwaad nog niet,
en komt er gauw een eind aan mijn verdriet

© Bosnimfskattenkolder

Poezen gebed

Lieve bazin,
je keek zo verontwaardigd naar me,
omdat ik mijn poot op je gebraden vlees
wilde zetten,
maar dit is toch ook mijn huis?
waarom verwijt je me dan,
dat ik mijn instinct volg?
Je geniet toch ook van me,
als ik met mijn onhoorbare bevalligheid
door de kamer loop?
Mocht ik eens in de gordijnen klimmen,
of in een speelse bui je breiwerk uit elkaar trekken,
vergeef me dan en houd van me zonder ooit
knorrig te zijn.
Ik lig zo graag opgerold op je schoot,
in de holte van je rok,
als ik dan m'n ogen sluit,
droom ik van je, terwijl ik lig te spinnen.

Een zwerfkat uit kattenstad

Een zwerfkat uit kattenstad,
Zag het leven niet meer zitten en was het zat,
Altijd maar jagen op zoek naar eten,
Ze werd ook een dagje ouder,moet je weten
's Zomers was een zwerversbestaan wel leuk
Maar 's winters in een doosje zitten om warm te blijven ,
dan zat je als oudje toch helemaal in de kreuk.

Haar familie was allang gestorven,
Ze keek niet meer uit naar de dag van morgen,
Ze bedacht een plan om zich van het leven te beroven
Niemand zou haar echt missen en de rest kwam de schok
wel te boven.
Misschien een sprong met een steen van de brug
Hij moest wel goed zwaar zijn anders ben je
zo weer terug


Met al deze depressieve gedachten,
Zeulde de zwerfster vele eenzame nachten.
Op een dag liep deze zwerpoes met een steen
naar de hoge brug,
Ze dacht nu ga ik het doen en kom niet meer terug.
Maar wat ze niet had gezien bij die brug in poezenstad,
Was een knappe oude kater, die haar toeriep "stop laat dat"!

De zwerfster verblind door verdriet zei met betraande ogen,
"Ik ben oud en eenzaam waarom zou ik niet van
deze wereld mogen."
Nou zei de knappe oude kater:
"Kom van de brug ik wil met je praten,
als je daarna nog wilt springen doe je dat maar later.

De oude zwerfster stapte van de brug
naar de oude knappe kater,
Ze kwamen aan de praat, hij zei ik kwam ook
voor dit water,
Maar toen ik jouw zag, vertelde hij met een lach,
wilde ik niet meer van mn leven af.
De oude zwerfster keek verbijsterd de
knappe oude  kater aan,
En vertelde hem, och we kunnen t samen wel proberen,
met jou wil ik wel verder gaan.

© Bosnimfskattenkolder

Poesjenelletje 

Katje poesjenelletje!
Waar ben je toch geweest?
Jij hebt verbrand jou velletje,
Je waart zoo mooien beest!
Foei poes, leelijke poes!
En is het dan geen schande,
Dat jij jou mooie velletje,
zoo leelijk gaat verbranden?
Ik heb nog in mijn laadje
Een naaldje met een draadje
En een stukje poesevel,
Daar ik jou meê verstellen zel.

De muis in het voorhuis

A B C
De kat gaat meê,
 De hond blijft thuis;
 "Piep!" zei de muis in 't voorhuis.
 
Hagel en snee,
 Koetje, katje, meê,
 Hondje thuis,
"Piep!" zei de muis in 't voorhuis.

Poesje nelle 

 Katje-poesje-nelle
        Zat op den Koepoortsweg.
         Zij wou haar hoofdje krauwen,
        D'r mutsje dat woei weg.
        Toen zocht ze in het riet, 
       Daar was het mutsje niet.
         Toen zocht ze op 't land,
Toen had dit lieve meisje het
mutsje in d'r hand.